ik sta alleen bij ’t uitgestrekte water
de geur van zilt de wolken schuimend hoog
in ’t ruisen van de wind hoor ik de stilte
’t gekrijs van honderd meeuwen het gesnater
de kustzee kabbelt tegen het basalt
waar ik een voet zet wijken vogels en
ik aarzel, buig voor de kanoet en kluut
de bonte piet zoekt kokkels op het wad
er is veel lust doch groter lijkt de rust
gejaagd is niets de zee kent hier zijn tijd
van eb van vloed, en sterven geeft nog leven
tegen de zeekraal een karkas van een
meeuw, aangevreten wordt zij niet vergeten
maar zacht omsloten door ’t opkomend tij
peter vermaat
Een gedicht uit:
Gebroken akkers en slauerhoffs weemoed ›